Accent Adviseurs Hero image

Joost en Niels
over de
toekomstige leefomgeving

Bron: Integrale aanpak cruciaal voor toekomstbestendige leefomgeving | Biind

Integrale aanpak cruciaal voor toekomstbestendige leefomgeving

Het is best een abstract begrip, de toekomstbestendige leefomgeving. Wat verstaan we er precies onder en is dat voor jou hetzelfde als voor mij? En wat we nu toekomstbestendig vinden, denken we daar in de toekomst ook zo over? We gaan erover in gesprek met Accent Adviseurs.

Het werk van professionals in de fysieke leefomgeving wordt steeds breder en diverser. De tijd dat je alleen over jouw beleidsveld nadacht is voorbij, merken ze ook dagelijks bij Accent Adviseurs. Joost Nijssen, senior adviseur ruimtelijke ontwikkeling en Niels van Grunsven, stedenbouwkundige in opleiding, zien dat het van toegevoegde waarde is om een brede kijk te hebben op de fysieke leefomgeving. Het is een van de redenen dat Van Grunsven sinds december 2022 in dienst is bij Accent Adviseurs. “Ruimtelijke ordening en stedenbouw horen eigenlijk bij elkaar”, vindt Nijssen. “Tot voor kort hadden wij stedenbouw als discipline niet in huis, met de komst van Niels wel.”

Politieagent

Nijssen zelf zit al meer dan twintig jaar in het vak, waarvan de laatste anderhalf jaar bij Accent Adviseurs. Hij houdt zich met name bezig met bestemmingsplannen, de planologische en juridische kant van ruimtelijke ordening. “Als bureau beschikken we over brede kennis. We zijn het liefst van het begin tot eind bij een project betrokken, zelfs als we maar voor een klein stukje verantwoordelijk zijn. Het gebeurt wel eens dat we een stedenbouwkundig plan aangeleverd krijgen, maar waarin onderwerpen onderbelicht zijn gebleven. Wat doe je met hemelwater, hoe zit het met een parkeernorm, dat soort zaken. Dan kan je óf als politieagent optreden, óf het proberen op te lossen. Dat laatste is altijd de inzet van Accent adviseurs. Maar ideaal zou natuurlijk zijn om vanaf het begin mee te kijken. Dat zorgt voor een soepeler proces en betere kwaliteit, en dat is vaak uiteindelijk ook nog goedkoper. Sommige ontwikkelaars vinden dat helaas lastig. Die willen meters maken en denken dat een integrale aanpak duurder is en langer duurt. Maar hier komt het spreekwoord ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder’ om de hoek kijken.”

Golfbeweging

Die integrale aanpak is wel nodig vinden Nijssen en Van Grunsven. Al was het alleen maar om de leefomgeving toekomstbestendiger te maken. Maar wat verstaan we daar eigenlijk onder? “De term ‘ruimtelijke kwaliteit’ bestaat al heel lang”, weet Nijssen. “Ik zie een soort golfbeweging. In de tijd zie je dat sommige onderdelen meer aandacht krijgen en dan weer niet. Voor het toekomstbestendige aspect was vanaf het jaar 2000 tot een paar jaar geleden weinig aandacht. Toen was er vooral focus op milieuaspecten en veiligheid, onder meer door bijvoorbeeld de vuurwerkramp in Enschede. Verder was er veel aandacht voor luchtkwaliteit, terwijl je nu veel hoort over stikstof. Daarnaast kreeg het stedenbouwkundige aspect in die tijd minder aandacht, dat wordt nu weer meer. Ik vind dat we ons actiever moeten focussen op wat je wil voor een woonbuurt, namelijk een prettige en gezonde plek die er ook nog een beetje goed moet uitzien.” We streven naar realisatie van ruimtelijke kwaliteit, voor de periode dat de ontwikkeling in gebruik is, maar ook daarna.

Gebruik en beleving

Nijssen laat een plaatje zien waarin het over toekomstwaarde gaat. Twee begrippen staan daarin centraal: gebruik en beleving. “De afgelopen tijd is er vooral aandacht geweest voor het gebruik en minder op de beleving”, vindt Nijssen. “Gelukkig is dat de laatste tijd aan het veranderen.” Nijssen is bijvoorbeeld van mening dat de omgevingswaarden en de historie van een locatie invloed zouden moeten hebben op de manier van bouwen. “In Maastricht bouw je anders dan in Rotterdam.”

Ondanks dat het plaatje van Nijssen stamt uit de jaren tachtig, is zijn jongere collega Van Grunsven het ermee eens dat de boodschap niet aan relevantie heeft ingeboet. “Het maakt zeker uit of je iets maakt in nieuw gebied of op een plek met herkomstwaarde.”

En dan nog, wat nu als mooi wordt ervaren, daar kijken we over 50 jaar misschien wel heel anders naar. Van Grunsven denkt dat daar niet zo heel veel aan te doen is, behalve dan proberen om tijdloos te ontwerpen: “Je moet kijken naar wat er al is in een gebied en daarop aansluiten. In de jaren zestig werd met name functioneel gebouwd, moest er volume gemaakt worden. Tegenwoordig wordt er specifieker gebouwd.”

Om ervoor te zorgen dat men in de toekomst nog steeds blij is met wat we nu maken is het volgens Nijssen zaak om flexibiliteit te creëren. “Wat we maken moet te beheren zijn en moet aanpasbaar zijn op toekomstige ontwikkelingen.”

Hoger ambitieniveau

Helaas zijn adviseurs als Nijssen en stedenbouwkundigen als Van Grunsven niet altijd aan zet als het gaat om keuzes maken. Bij Accent Adviseurs maken ze regelmatig mee dat de opdrachtgever niet alle opgaven heeft meegenomen in de opdracht. “Het is dan aan ons om aan de bel te trekken. We merken dat er regelmatig terughoudendheid is, men is vooral bang wat het allemaal gaat kosten. De regels volgen is voor veel opdrachtgevers genoeg. Maar het ambitieniveau mag hoger. Daarom stellen wij onze vragen bij de toekomstbestendigheid van een plan. In al onze adviezen staat een duurzaamheidsparagraaf, met onderwerpen als klimaatadaptatie, circulariteit en biodiversiteit. Het beste zou zijn om dit meteen vooraf mee te nemen. Men heeft wel de mond vol over dat we het beter moeten doen, maar in de praktijk gebeurt dat niet altijd.”

Maar is het dan echt duurder? Lastig om te zeggen, vindt Nijssen. “Het woord duurzaam zegt het misschien wel. Je doet een hogere investering, maar waarschijnlijk heb je er langer plezier van.” Van Grunsven legt de parallel met zonnepanelen. Voor veel mensen een forse investering, maar over een aantal jaar is dat terugverdiend.

Luxepositie

Toch liggen er kansen, ook als projectontwikkelaars of overheden niet meteen geneigd zijn om in duurzaamheid te investeren, denkt Nijssen. “Projectontwikkelaars zaten lange tijd in een luxepositie. Alles wat gebouwd werd, was op voorhand al verkocht. Dat is niet meer zo. Het is nu de uitdaging om voor hetzelfde bedrag een beter product te maken.” Bij overheden, waar niet gebouwen maar de openbare ruimte het te ‘verkopen’ product is zien we deze ontwikkeling terug in het feit dat gemeenten steeds meer stedenbouwkundigen in dienst nemen. Daardoor wordt meer focus gelegd op beleving in plaats van het gebruik van de openbare ruimte. Van Grunsven: “We zien dat bovendien terug in de Omgevingsvisies van grote steden, waarin veel aandacht is voor beleving, kwaliteit van de openbare ruimte en fietsen en lopen in plaats van de auto.” En hoe is dat in kleinere steden en plattelandsgemeenten? “Zelf vind ik die gebieden interessanter”, geeft Nijssen aan. “Grotere steden zijn tegenwoordig actiever op leefbaarheid. In mijn ogen is dat in dorpen minder nodig. Maar verkeer in de steden komt ook vanuit de omliggende dorpen. Het buitengebied is in de dorpen per definitie al dichterbij. Maar ook daar begint de (mobiliteits-)transitie.” Is er voor een stedenbouwkundige dan niets te halen in die gebieden? Van Grunsven: “Je ziet dat op het platteland er een strategie voor mobiliteit nodig is, om toch het autogebruik terug te dringen. En de gebieden rondom hubs zullen toch ingericht moeten worden”, lacht hij.

De sleutel tot de toekomstbestendige leefomgeving? Nijssen: “We moeten continu de verbinding zoeken tussen gebruik en beleving. Deels liggen daar politieke keuzes aan ten grondslag.” Van Grunsven zoekt het vooral in inclusie. “Een toekomstbestendige stad is een stad voor iedereen, daar is ruimte voor diversiteit.” Een integrale aanpak is altijd cruciaal, vinden Nijssen en Van Grunsven. Die draagt bij aan realisatie van ruimtelijke kwaliteit.